donderdag 17 december 2015

De belangrijkste dingen van de periode

Om deze periode goed af te sluiten, heb ik samen met Kim een samenvatting gemaakt over de belangrijkste dingen die wij hebben besproken in de lessen. 


SAMENVATTING
Evolutie = de ontwikkeling van alles wat leeft. 
Ordening = een inzicht krijgen door een systeem van rangschikking.

Levende natuur (ook eencellige organismen) zijn opgebouwd uit cellen en biotisch = de natuur moet levensverschijnselen vertonen om te kunnen evolueren. 
Levenloze natuur bevat geen cellen en is dus abiotisch.
  • primitieve levensverschijnselen levende natuur:
- ademhalen 
- voeden
- uitscheiden
- bewegen
- groeien / ontwikkelen
- voortplanten 
- waarnemen. 
Een virus: kan niet bestaan zonder gastheer en is moeilijk te bestrijden omdat de virussen continue veranderen. 

Taxonomie = een indeling van soorten. -> eerste taxonoom Aristoteles hij probeerde alle dieren in te delen -> hiërarchische (=van hoog naar laag) ordening/ indeling van hoog (de mens) naar laag (de plant). 
Mening Aristoteles: 
soorten onveranderlijk: als een soort een soort was, zat die altijd die soort blijven.
spontane generatie: dieren konden spontaan uit levende materie ontstaan. 

Liannaeus: plantkundige, eerste die de wereld in 3 rijken ordende: mineralen-, planten- &
            dierenrijk. 
+ werkte met binomiale nomenclatuur = elk organisme 2 namen, 1 Genus (geslacht), 2 Soortnaam. 

Haeckel: eerste onderzoeker, die evolutie erkende. 
Menselijke lichaam: alle processen vastgelegd door eiwitten -> opbouw ligt vast in genen. Onderscheid in domeinen en rijken door -> indeling op grond van DNA-kenmerken & aanwezigheid van celkernen.
-> nu kent men 3 domeinen: 
  • Prokaryoten (cellen zonder celkern)
- bacterie (echte bacterie)
- archaea (oer bacterie)
  • Eukaryoten (organisme met een celkern)
hieronder zijn drie rijken te onderscheiden:

Autotroof organisme = zo’n organisme is NIET afhankelijk van een ander organisme om voor te       bestaan. (gebruik van fotosynthese om zichzelf te voeden)
Heterotroof organisme = zo’n organisme is dus wel afhankelijk van een ander organisme. 

Dierenrijk:
  • ingedeeld in 8 stammen, op basis van:
- Symmetrie, asymmetrisch, veelzijdig of tweezijdig.
- De bouw van het skelet,  afwezig, inwendig of uitwendig. 

  • Afdeling van gewervelden is ingedeeld in 5 klassen, op grond van 4 kenmerken:
- huid
- ademheling
- manier van voortplanten
- lichaamstemperatuur.
De vijf klassen zijn: zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en vogels. 


OORSPRONG LEVEN OP AARDE:
  • God of Wetenschappelijke verklaring?
  • De bacteriën & extremofielen leefden al heel lang geleden, extremofiel = een soort bacterie die zicht heeft aangepast aan een extreme omgeving. -> kunnen sneller voortplanten dus sneller evolueren. 

Natuurlijke selectie: het gaat niet om de sterkste, maar om degene die zich het beste weet aan te passen aan zijn omgeving.
Survival of the fittest: de sterkste wint. 
Darwin: ontwikkelde een evolutietheorie -> deze theorie beschrijft een proces, waarin erfelijke eigenschappen veranderen binnen een populatie van organismen. -> in de loop van verandering ontstaat er: genetische variatie, voortplanting & natuurlijke selectie. 

* Darwin: erfelijkheid wordt doorgeven op generaties. Organismen kunnen qua uiterlijk veranderen, maar niet genetisch. -> want zijn fylogenetisch = de afkomst van een dier begint bij één soort (organismen verspreiden zich -> het aanpassen aan de omgeving is gerelateerd aan het ontstaan van een nieuw soort). 
* Populaties kunnen wél genetisch veranderen -> dit gaat als volgt: 
- er vind natuurlijke selectie plaats
- er vind variatie plaats, door mutaties. 
- voortplanting -> waarbij gunstige genen (ontstaan door mutatis) worden doorgegeven. 
Natuurlijke selectie: altijd bij dieren.
Kunstmatige selectie: kan bij de mens. 

Morfisch Resonantie Reservoir (verklaring Sheldrake, R.) = de informatie van de ouders is onzichtbaar aanwezig bij een jongere generatie. 
Nature = alles wat wij (organismen) doen, is genetisch bepaald.
Nurture = alles wat wij (organismen) doen, hebben wij aangeleerd.

VB: een eeneiige tweeling is exact het zelfde, maar toch kan de één een aandoening hebben en de ander niet… Hoe dan? >>> Door Epigenetica 
* Op ons DNA -> Genetische markeringen, groene en rode. (verschild per mens!) 
- Groen: zorgt dat het DNA om onze chromatiden ontrold en dus die genen leesbaar
    worden voor onze cellen (aan worden gezet). 
- Rood: zorgt juist dat het DNA opgerold blijf om onze chromatiden en dus die genen
    onleesbaar blijven voor onze cellen (uitgezet staan)
  • De epignetische markeringen kunnen worden beïnvloed:
- Door de omgeving waarin je leeft. 
- Door bepaalde voedingstoffen
- Door je gedrag
  • De epigenetische markeringen kunnen van generatie naar generatie worden doorgegeven, dus de keuzes die je maakt kunnen invloed hebben op jou generatie (bijv Roken -> kortere levensduur). 
  • GR-gen: kan aangaan doordat je liefde krijgt van je moeder in je eerste levens weken -> nakomelingen gelukkiger. -> Als je moeder je negeert, blijft de GR-gen uit en dus nakomelingen minder gelukkig. 

Grottekeningen -> waarom werden deze gemaakt?
  • Getekend door Homo sapiens = de denkende mens
  • Grottekeningen worden gezien als de oudste graffiti’s
* Gangbare theorie: Voordat de denkende mens ging jagen -> bidden tot God: beste prooi vangen (= hun doel). -> om hun doel te visualiseren tekende zij hun prooi in de grotten. 

Bacteriën:
- heeft een celwand
- heeft geen celkern
- prokaryoot
- meestal heterotroof

Algen:
- heeft een celwand
- heeft een celkern
- eukaryoot
- autotroof

Schimmels:
- heeft een celwand
- heeft een celkern
- eukaryoot
- heterotroof

 Symbiose =  Twee organisme die samen leven waarbij een van de organismes er een voordeel aan hebben of het kan zelfs noodzakelijk zijn.
Mutualisme: Allebei de organismes hebben er voordeel aan of het is noodzakelijk. à Een vogel haalt de parasieten uit de bek van de krokodiel.
Commensalisme: Een organisme profiteert van de samenleving terwijl de ander er niet door wordt beïnvloed. à De bacteriën die in de darmen van de mens leven.
Parasitisme: De samenleving is schadelijk voor een organisme. à De lintworm bij een mens.

De evolutie van de mens:
De evolutie van de mens begon miljoenen jaren geleden toen de apen zich moesten aanpassen aan een klimaatverandering. Langzaamaan kwamen er een aantal apen uit de bomen, ze moesten voedsel zoeken op de grond en gingen daarvoor op twee poten lopen. Vervolgens ontwikkelen de apen zich langzaamaan tot mensen, de eerste voorouder van de mens was de homo habilis. Niet alle apen zijn geëvolueerd tot de voorouder van de mens, alleen de apen die zich moesten aanpassen.
De mens is ontstaan aan de hand van natuurlijke selectie. 


De foetalisatietheorie De foetalisatietheorie is van Louis Bolk, hij houdt in dat de mens een onderontwikkelde aap is. De evolutie kent verschillende vertakkingen, volgens Louis Bolk zijn de ontwikkelingen die de dieren wel kennen bij de mensen gestopt. De dieren zijn bijvoorbeeld in iets gespecialiseerd, een vogels is gespecialiseerd in vliegen. 

De evolutie van de Jacht - Tobias

De laatste week van de periode hebben alle leerlingen een presentatie gehouden. Sommige deden het met z'n tweeën, anderen alleen. 
Eén van de presentaties die mij het meest aansprak was die van Tobias, over de Evolutie van de jacht. Ik had hier nog nooit eerder iets over gehoord en ik heb er ook nooit eerder bij stil gestaan, maar het is eigenlijk een zeer interessant onderwerp. 


Co-Evolutie is als twee dieren zich op het zelfde moment aan elkaar aanpassen. De prooi moet zich aanpassen om zich te kunnen beschermen, terwijl het roofdier zich moet aanpassen om te kunnen overleven van een andere prooi. Neem als voorbeeld de cheeta. Toen het oudste fossiel van de cheeta werd gevonden, ontdekte men dat de cheeta nog helemaal niet zo snel kon rennen als nu. De gazelle, oftewel de prooi van de cheeta, daarentegen was destijds wel al een snel dier. Doordat de cheeta zich langzamerhand heeft aangepast aan zijn prooi, is het dier sneller geworden. Zodat de jacht eerlijk bleef, heeft de gazelle zich ook weer aangepast aan de snelheid van de cheeta. 
In 2013 werd de snelheid van de cheeta gemeten, deze kwam uit op een maximale snelheid van 93 km per uur. Op een gegeven moment zit er wel een bepaalde snelheid aan vast, omdat het dier oververhit kan raken. Dit is dan ook de reden dat cheeta's vaak 's morgens vroeg of echt later in de middag jagen. 

De aanpassing van de cheeta's op hun prooi heeft vele jaren geduurd, maar dit geld niet voor alle dieren. De dolfijnen kunnen zich namelijk aanpassen binnen een generatie. De dolfijnen hebben verschillende jaag-technieken ontwikkeld, net zoals de mens. Zodra zij namelijk merken dat hun prooi de ene techniek kent, kunnen zij binnen één generatie een nieuwe techniek gebruiken. Een filmpje die Tobias ons tijdens de presentatie liet zien, gaf mij een duidelijk beeld bij zijn verhaal. In het filmpje zagen wij een groep dolfijnen die een soort net maakte van opspringend zand. Eerst vormde één dolfijn een soort spieraal van opspringend zand, waarna de rest van de groep dolfijnen zijn net aanvulden. Door deze techniek, moesten de visjes wel uit het water springen. Op dit moment openden de dolfijnen hun bekken, waardoor de visjes direct in hun bekken terecht kwamen. 

dinsdag 15 december 2015

Galapagoseilanden

Galapagoseilanden


GESCHIEDENIS

De Galapagoseilanden zijn een verspreide groep eilanden ter hoogte van de evenaar in de Stille Oceaan. Ze liggen in open zee op ongeveer 1000 km van de westkust van Zuid-Amerika en behoren officieel tot Ecuador. De Galapagoseilanden werden bij toeval op 10 maart 1535 ontdekt door de Spanjaard Tomás de Berlanga, toen zijn schip afdreef. De eilanden waren onbewoond, hoewel in de jaren 50 een Noorse antropoloog aardewerkvondsten ontdekte. Hierdoor kon er worden afgeleid dat er misschien toch eerder mensen op de eilanden waren geweest. De Spanjaarden noemden de eilanden ‘de betoverde eilanden,’ omdat zij dachten dat ze op de golven dreven. Na het bezoek van Berlanga werden de eilanden een lange tijd niet meer bezocht, alleen door piraten en deserteurs. Zij gebruikten de eilanden als voedselbron. 

Charles Darwin bezocht in 1835 Galapagos samen met een onderzoekschip en bestudeerde vier van de eilanden. Dit deed hij in ongeveer vijf weken. Aan de hand van deze onderzoeken die hij hier deed ontwikkelde Darwin zijn evolutietheorie.  
Sinds 1959 zijn de eilanden een nationaal park geworden en werd ook de Charles Darwin Foundation opgericht. Deze houdt zich bezig met de instandhouden van de natuurlijke toestand van de eilanden. 

De Galapagoseilanden werden langzamerhand steeds bekender. De eilanden hebben een heet en droog klimaat, die vooral wordt bepaald door de Antarctica. Doordat de zeestromingen in de Grote Oceaan zich om de drie tot zeven jaar wijzigt, ontstaat er een bepaalde periode waarbij warmer water wordt aangestuurd. Dit warmere water is veel minder rijk aan voedingsstoffen. Door de combinatie van minder rijk water en de wijzigende zeestromingen, ontstaat er in deze periode een massale vissterfte. Hierdoor is er rond de eilanden te weinig eten voor zeevogels en zeezoogdieren en dus sterven ook vele van deze. 



DARWINVINKEN

 Op de Galapagoseilanden bevinden zich vele unieke dieren. Naderhand verschillende dieren op de eilanden arriveerden, werden zij met de tijd steeds onafhankelijker van hun soortgenoten op het vasteland. Hierdoor hebben de gearriveerde dieren op de Galapagoseilanden geëvolueerd tot zeer unieke soorten, die zich hebben aangepast aan de eilanden. 

Een belangrijk en typisch Galapagos-diersoort is de darwinvink. De Engelse Natuuronderzoeker, Charles Darwin, ontdekte namelijk tijdens zijn bestuderende verblijf op de eilanden, dat er veel verschillende vinken leefden op de Galapagoseilanden. Alle vinken hadden duidelijke eigen kenmerken, maar toch hadden zij een allemaal een overeenkomst met elkaar. Nadat Darwin de vinken begon te bestuderen, ontdekte hij dat de vinken op de Galapagoseilanden leken op een vinkensoort die hij eerder was tegengekomen op het vasteland van Zuid-Amerika. Hij concludeerde na veel onderzoek dat, deze vinken op de Galapagoseilanden, afkomstig moesten zijn van één oervinksoort, die heel lang geleden vanuit Zuid-Amerika naar de Galapagos eilanden was gevlogen. 
De overgevlogen oervinksoort vestigde zich op verschillende Galapagoseilanden. Doordat deze individuen van de oervinksoort niet precies aan elkaar gelijk waren, varieerden zij in hun eigenschappen. Zo waren er ook verschillen te zien in hun groottes en vormen van hun snavels. 


Doordat de omgevingen en leefomstandigheden op elk Galapagos eiland anders waren, ontwikkelde er zich uiteindelijke zo’n 14 verschillende vinkensoorten. De verschillende soorten zijn te onderscheiden aan hun snavels. De snavelvorm is een aanpassing aan het soort voedsel dat zij konden eten. Zo waren bijvoorbeeld vinken met een relatief kleine en fijne snavel, in het voordeel in een gebied dat vooral kleine plantzaadjes als voedsel te bieden had. Deze vinken waren dus succesvoller in zo’n gebied dan vinken met een grovere snavelvorm. Hierdoor kregen de succesvollere vinken meer nakomelingen en kwamen er op den duur alleen nog maar vinken met fijne snaveltjes voor in dat gebied. Hetzelfde gebeurde op andere eilanden met vinken die andere andere snavelvariaties hadden.  Zo waren bijvoorbeeld sommige snavels handig om insecten te eten, lange snavels handig voor honingteers en sterke snavels handig voor een gebied waar veel harde zaden voorkwamen. 




'GALAPAGOS' DIEREN

Op de Galapagoseilanden hebben dieren de kans gekregen om zich uitzonderlijk te evolueren. De dier soorten op de Galapagoseilanden hebben wel iets gemeen met de dieren op het vasteland, maar verschillen toch heel erg. Er leven bijvoorbeeld ontzettend veel verschillende soorten volgels en reptielen die veel uiteenlopen van elkaar. Op vier bijzondere dieren is Ilsa voor onze presentatie / werkstukje wat dieper ingegaan: 

De Schildpad: 
De schildpad heeft zich op de Galapagoseilanden kunnen ontwikkelen tot een van de grootse schildpad soort op aarde. Opvallend aan deze schildpadden is niet dat ze alleen mega groot zijn, maar ze verschillen ook heel erg van elkaar per eiland. De schildpadden hebben zich namelijk totaal aangepast aan hun omgeving. Als hij woont op een eiland waar op de grond veel eten te vinden is, dan is de rand van zijn schild laag. Als het eten daarentegen op een eiland bijvoorbeeld hangt aan een struik, dan moet de schildpad zo vaak zijn nek strekken, dat zijn schild, gedurende vele jaren, is geëvolueerd tot een schild waarbij de hals heel erg hoog is. 

De Aalscholver:
De aalscholver vind je overal ter wereld, deze soorten lijken allemaal heel erg op elkaar en zijn bijna inwisselbaar, maar de Galapagos-aalscholver hoort hier eigenlijk niet bij. 


Boven zie je een gewone aalscholver en onder één van die leeft op de Galapagoseilanden. Het grootste verschil is te zien aan de vleugels. Aalscholvers kunnen namelijk normaal gesproken altijd vliegen, maar op de Galapagoseilanden kunnen zij dit niet. De reden hiervoor was dat er op de Galapagoseilanden genoeg eten te vinden was op het land en langs de kust. Ook waren er geen roofdieren, waarvoor zij moesten vluchten. Hierdoor zijn hun vleugels op den duur steeds kleiner geworden en dus kunnen de Galapagos-aalscholvers nu nauwelijks vliegen. 






Het enige roofdier, wat er van oorsprong, op de Galapagoseilanden leeft is de: Galapagos-buizerd:

De dieren op de Galapagoseilanden hadden niet zo veel te vrezen voor deze roofvogel, waardoor vele dieren ook erg tam zijn. Ze zijn namelijk niet gewend om bedreigd te worden en dus zijn ze niet op hun hoede voor gevaar. Om een beeld te geven, zou je als het ware op de Galapagoseilanden gewoon naast een zeehond op het strand kunnen gaan liggen, hij zal niet weg gaan. 


Leguanen:
Net als zoals de aalscholvers bevindt de leguaan zich op verschillende plekken in de wereld, maar verschilt deze heel erg op de Galapagoseilanden. Hij kan wel 1,5 meter lang worden en heeft op de Galapagoseilanden een speciaal talent ontwikkeld, namelijk ‘zwemmen.’ De Galapagos-leguaan is de enige leguaan die kan zwemmen en dan ook wel een uur onder water blijven. De reden dat hij dit talent heeft ontwikkeld is omdat de leguaan goed op zeewier kan leven. Gedurende vele jaren heeft de Galapagos-leguaan zich dan ook zo ver ontwikkeld dat hij lang onder water kan blijven. 








maandag 14 december 2015

Grottekeningen

Twee bekende grotten zijn de grotten van Lascaux en de grotten van Pech Merle. Hierin zijn tekeningen te vinden van wel 15.000-10.000 jaar voor Christus. Deze grottekeningen zijn gemaakt door homo sapiens, oftewel: de moderne/denkende mens. Oude tekeningen die in grotten te vinden zijn, worden soms gezien als de oudste graffiti's.

Nu is de vraag: waarom werden dit soort tekeningen gemaakt?
Sommige mensen denken dat het was voor handel, andere denken dat grottekeningen werden gemaakt ter verering van het dier waarop gejaagd werd. De tekeningen van het dier zouden dan als dank zijn getekend. Verder denken mensen dat de tekeningen horen bij verhalen die verteld werden of dat de tekeningen een soort les was voor anderen. Bijvoorbeeld om hen te leren waarnaar ze op jaagden. Zo zijn er nog veel meer denkbare mogelijkheden waarvoor deze grottekeningen zijn gemaakt.



Toch is de gangbare theorie als volgt: De denkende mens die jaagde op een prooi wilde uiteraard de beste prooi vangen. Hiervoor baden zij, voor zij gingen jagen, tot hun God. Zij hadden een doel voor ogen. Om dit doel en dus prooi te kunnen visualiseren, tekenden zij dit in grotten. Vaak zie je dan ook een soort snee getekend in het getekende dier, dit wil zeggen dat ongeveer op de plek een pijl zou worden geschoten.

De evolutie van de mens

van aap, tot mens...



Waar komen wij als mensen vandaan? Waarschijnlijk heeft iedereen het wel is voorbij horen komen; dat wij als mensen afstammen van de aap. Dit is misschien moeilijk te geloven aangezien wij er als mensen er toch heel anders uitzien dan de aap. Als je hier verder over nadenkt en terug kijkt naar de mogelijke evoluties, klinkt het toch realistischer dan het lijkt. 


Louis Bolk was een Nederlandse anatoom en embryoloog die de foetalisatie theorie uitvond, over de menselijke vorm. Zijn theorie was gebaseerd op het idee dat een mens een niet volledig ontwikkelde aap is. Dit houdt in dat volgens Bolks theorie de mens is ontstaan uit een behoudende ontwikkeling van de aap. Hierdoor is een mens ook niet een zo sterk gespecialiseerd organisme. Dieren daarentegen zijn wel zeer gespecialiseerd. Alsnog beweert Bolk met zijn theorie dat de mens afstamt van de aap, alleen zegt hij dat de mens bij de ontwikkeling niet alle eigenschappen van de aap heeft overgenomen. 


Nu is de vraag, hoe is de mens geëvoleerd? Het begon allemaal vele miljoenen jaren geleden, bij de aap. De apen destijds leefden een rustig leventje hoog in de bomen in een tropische omgeving. Na een aardschok veranderde het tropische woud in een droge omgeving met bergen. Hierdoor werden de apen gedwongen voedsel te gaan zoeken en dus moesten zij lange afstanden gaan afleggen. Zij paste zich aan aan deze nieuwe omgevingen en ontwikkelden zich verder zodat zij op twee poten konden lopen. Naarmate de apen zich steeds meer moesten aanpassen ontwikkelden zij zich richting de mens die wij hedendaags kennen. De eerste aap die een beetje op een mens begon te lijken was de 'homo habilis' (= eerste homide). Zo ontdekte deze aap steeds meer, waardoor hij steeds meer menselijke handelingen begon uit te voeren. Een stok kon de aap gebruiken als een wapen en een steen als een mes. De homo habilis was een van de eerste 'slimmere' apen. Hij nam risico's waardoor hij veel ontdekte. Aan de hand van natuurlijke selectie ontwikkelden bepaalde apen zich tot een mens, maar voor dit gebeurde gingen er miljoenen jaren voorbij. Kortom kunnen wij concluderen dat de mens is ontstaan door de aanpassing van verschillende apen aan een nieuwe omgeving.

• Hoe kan het dat niet alle apen zijn ontwikkeld tot mens?
- Vanwege de natuurlijke selectie moesten bepaalde apen zich aanpassen aan een nieuwe omgeving en moesten deze apen zich wel verder ontwikkelen om te kunnen overleven. Niet alle apen kwamen onder dezelfde omstandigheden en dus hoefden vele zich niet zo erg aan te passen. Hierdoor hebben deze apen zich dus ook niet geëvolueerd tot mens. 

Nature vs Nurture

Onze omgeving en genetica hebben grote invloed op wie wij zijn.  
Morfisch Resonantie Reservoir was Rupert Sheldrake's verklaring voor de jonge muisjes die sneller de weg naar de uitgang vonden in een doolhof. Morfisch Resonantie Reservoir houdt in dat de informatie van de ouders onzichtbaar aanwezig is bij een jongere generatie. 


Nature vs Nurture
Nature houd in dat alles wat wij als organisme doen, genetisch bepaald is. Nurture daarentegen zegt juist dat alles wat wij als organisme doen, wij geleerd hebben van kleins af aan. 

Een eeneiige tweeling heeft exact hetzelfde DNA, maar toch is het mogelijk dat een van de twee een aandoening heeft. Hoe is dit mogelijk? Naast Nature en Nurture, speelt epigenetica eigenlijk de grootste rol. Op ons DNA zitten namelijk epigenetische markeringen die bepalen of een bepaald deel van ons DNA om onze chromatiden of niet. Deze markeringen kunnen dus een deel van ons DNA als het ware uitzetten of aanzetten. Hierbij zijn onze genen, waarop rode markeringen op zitten, onleesbaar voor onze cellen en genen met groene markeringen juist leesbaar voor onze cellen. 
Waar de markeringen zitten, verschild per cel en ook per mens. Zo staan er dan ook in spiercellen andere genen aan dan in zenuwcellen. De epigenetische markeringen kunnen worden beïnvloed door de omgeving waarin men leeft. Niet alleen de omgeving kan de markeringen beïnvloeden, maar ook bepaalde voedingstoffen. Neem bijvoorbeeld een dikke muis, waarvan de nakomelingen veel dunner zijn. De dikke muis at minder gezond dan zijn nakomelingen. Doordat de nakomelingen andere voedingstoffen binnenkregen werd de gen, die er voor zorgt dat je dikker wordt, uitgezet en dus waren de nakomelingen gezonder.  De epigenetische markeringen kunnen van generatie naar generatie worden doorgegeven. Alle keuzes die je in jou leven maakt kunnen dus jou generatie beïnvloeden. Bijvoorbeeld als je rookt kan er iets worden aangetast waardoor de generatie na jou een kortere levensduur zal hebben. Naast de keuzes die je maakt, kan ook je gedrag de epigenetische markeringen beïnvloeden. Als een moeder de eerste weken met veel aandacht en liefde voor haar nakomelingen zorgt, gaat het GR-gen aan en zullen de nakomelingen gelukkiger worden. Als de moeder haar nakomelingen de eerste week negeert blijft het GR-gen dus uit en zullen de nakomelingen minder gelukkig worden. 


• Welke factoren zijn van invloed op wie wij zijn? 
- De epigenetische markeringen, nature en nurture.  
• Hoeveel invloed heb je daar zelf op? 
- Veel wordt doorgegeven door je ouders, maar door jou eigen gedrag kun je ook jou epigenetische markeringen beïnvloeden.  
• Welk mechanisme zorgt voor het tot uitdrukking komen van genen? 
- De epigenetische markeringen die een gen aan of uit kunnen zetten. 
• Is je eigen gezondheid en gedrag van invloed op dat van je eventuele kinderen? Hoe? 

- Ja, want als jij op jonge leeftijd bijvoorbeeld begint met roken en je markeringen daardoor anders worden ingesteld, wordt deze vorm van markeringen overgebracht aan jou kinderen en zullen zij door de aantasting van het roken een kortere levensduur hebben. 

zondag 13 december 2015

Creationisten vs Darwinisten


Creationisten geloven erin dat een hogere macht onze wereld heeft geschapen. Zij geloven dan ook niet in toeval. Neem bijvoorbeeld een horloge; de creationisten beweren dat een horloge te ingewikkeld in elkaar zit, om met toeval gemaakt te zijn. Vervolgens is het heelal nog ingewikkelder dan een horloge, dus moet het wel gecreëerd zijn door een hogere macht. 
Darwinisten daarentegen geloven juist in een wetenschappelijke reden. Als buitenstaander in deze kwestie is het moeilijker te geloven in een wetenschappelijke reden, als hier nog niet genoeg bewijs voor is.  

Darwinisten geloven in de evolutietheorie als wetenschappelijke reden voor het ontstaan van leven op aarde. Zij beweren met hun theorie dat op het moment dat leven ontstond alle condities optimaal waren voor het ontstaan van leven. De Aarde stond niet alleen op zijn juiste plek, maar ook de zon had een goede afstand en er was voldoende water om als organisme te kunnen overleven. Hierdoor konden de eerste eencellige organismen zich steeds verder evalueren. Door al deze evoluties zouden dan ook de dieren en mensen die hedendaags leven zijn ontstaan. 
Deze theorie klinkt in mijn oren behoorlijk realistisch, ook al is hier niet genoeg bewijs voor. Bij de tot nu toe gevormde evolutie komt deze wetenschappelijke verklaring dan ook steeds dichter bij. Er zijn vele fossielen opgegraven in verschillende lagen van de Aarde. Hierdoor kan men steeds meer onderzoek doen en ontdekken hoe organismen steeds verder evalueren. Terwijl de Creationisten verwachten fossielen te vinden van vissen en amfibieën, verwachten de Darwinisten een evolutie te zien in de gevonden fossielen. Zo kan een vis bijvoorbeeld geleidelijk veranderen in een amfibie. 
De Darwinisten proberen een boom van levensvormen te ontdekken, waarbij onderaan de simpele dieren te vinden zijn en bovenaan de meeste ingewikkelde dieren. Hiertussen zou dan een evolutie te zien zijn. 


maandag 7 december 2015

De evolutietheorie

• Waarom is de term 'natuurlijke selectie' beter dan 'survival of the fittest'? Omdat bij een natuurlijke selectie het veel dieper gaat dan alleen de 'sterkste.' Bij een natuurlijke selectie gaat het om het organisme die zich het beste kan aanpassen aan de natuur en dus zijn omgeving. Het gaat dus om de uiterlijke kenmerken van het dier. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn: je hebt sterke rode mieren en zwakke gele mieren. Doordat de omgeving een gelig oppervlak heeft, vallen de rode mieren veel meer op en worden deze sneller opgepikt door volgels, terwijl de gele mieren rustig door kunnen werken. 


De evolutietheorie... 
De evolutietheorie is de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van vele verschillende soorten die leven op aarde. De theorie beschrijft een proces. In dit proces veranderen erfelijke eigenschappen binnen een populatie van organismen. In de loop van de verandering in generaties ontstaat er genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie. 

Darwins evolutietheorie beweert in principe erfelijkheid. Organismen kunnen namelijk bepaalde eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen. Niet alle eigenschappen kunnen worden doorgegeven, zo kan bijvoorbeeld spiermassa niet worden doorgegeven, maar stress wel. Een erfelijke eigenschap kon op verschillende manieren worden doorgegeven en hoeft zich niet altijd in directe nakomelingen te uiten. Het kan ook een generatie overslaan. 
Verder beweerde Darwin ook met zijn theorie dat organismen wel qua uiterlijk kunnen veranderen, maar niet genetisch. Organismen zijn namelijk fylogenetisch. Dit houdt in dat de afkomst van een dier begint bij één soort. Neem bijvoorbeeld de vele verschillende volgels: deze zijn allemaal afkomstig van één vink, maar de soorten hebben zich vervolgens verspreid over verschillende plekken en zich dus aangepast aan verschillende omgevingen. Het aanpassen aan een omgeving is gerelateerd aan het ontstaan van een nieuw soort. 
Populaties kunnen volgens de evolutietheorie wél genetisch veranderen. Als dit gebeurd, gaat het als volgt: Er vind natuurlijke selectie plaats en er vind variatie plaats, door mutaties. Hierna is er sprake van voortplanting waarbij gunstige genen, die zijn ontstaan door mutaties, worden doorgegeven. 

Bij dieren gaat het altijd om een natuurlijke selectie, terwijl bij mensen het ook kan gaan om een 'kunstmatige selectie.' Men kan bijvoorbeeld planten met elkaar mengen, zodat deze kan overleven in een bepaalde omgeving. 

Aan het einde van de les kregen wij een filmpje te zien van een zonnedauw die gevoed werd. Omdat ik eerlijk gezegd nooit eerder van een zonnedauw gehoord had, heb ik thuis een beetje research gedaan. De zonnedauw is een geslacht van vleesetende planten in de Zonnedauwfamilie. Deze plant heeft een glinsterende, kleverige substantie aan zijn tentakeltjes, waarmee het insecten kan lokken, vangen en verteren.
Het filmpje was behoorlijk lang, waardoor ik aan het einde een beetje me aandacht verloor. Na het filmpje werden twee vragen gesteld, die ik als volgt heb beantwoord:

1. Wat heeft de zonnedauw met de evolutietheorie te maken?
- Ik denk dat de zonnedauw veel te maken heeft met de evolutietheorie, omdat je deze plant kan vergelijken met een vogel. Vogels hebben namelijk verschillende snavels, en de vleesetende planten ook als het ware. De zonnedauw kan met zijn glinsterende, kleverige substantie namelijk insecten lokken en vangen en vervolgens verteren. Ook bij de vleesetende planten zit dus een evolutie in de verschillende vorm van overleven. De substantie aan de tentakeltjes heeft namelijk invloed op wat de plant kan eten en dus hoe die kan overleven. 

2. Hebben planten zenuwen en spieren?
- Nee, aan planten kunnen we drie hoofdorganen onderscheiden: de wortel, stengel en het blad. Deze bevatten dus geen spieren of zenuwen, maar hebben wel elk hun eigen functie. 

inktvis & mossel practicum

Mollusca, weekdieren, Octopussen...


Iedereen heeft wel is gehoord van het bekende organisme: 'de octopus!' Maar hoe goed kent men de octopus nou werkelijk. Het zelfde vraag ik mij af met de Mossel. Beide organismen behoren tot de klasse 'weekdieren' en de stam 'Mollusca.' 
Afgelopen week kregen wij tijdens de periode-les een practicum over inktvissen en mosselen. Voordat wij begonnen met het practicum, liet de docent ons een filmpje zien van een octopus die voor een probleem kwam te staan: namelijk een doosje openen. De octopus wist niet hoe hij het doosje moest openmaken, maar nadat hij het een andere octopus zag doen kon hij het na doen. Het fragment dat wij zagen, verklaard mijn volgende gedachte: octopussen zijn, ondanks de kleine hersenen die zij hebben, slim in het waarnemen van dingen, maar kunnen zelfstandig geen stappenplan bedenken. Een octopus kan goed waarnemen wat een ander organisme doet, het vervolgens nadoen en de handeling voor altijd onthouden.  Dit weekdier heeft dus een goed geheugen. 


HET PRACTICUM:

Allereerst kregen wij een dode pijlinktvis en vervolgens een mossel. Samen met Kim, Sanne en Ilsa vormden wij een groepje van vier. We begonnen als volgt de pijlinktvis te ontleden:

1. We zochten de trechter en staken er een pipet doorheen
    (wij hadden geen sonde).
2. Vervolgens knipten wij de octopus open. 
3. Hierna trokken wij de pipet uit de trechter. 
4. Nu konden wij de kieuwen duidelijk zien en deze uiteindelijk
    losknippen. 
5. Tot slot konden wij de ingewanden van de mantel losknippen en
     daardoor het skelet er voorzichtig van lostrekken. 



Het practicum verliep bij ons groepje behoorlijk vlot. De taken waren goed verdeeld en we wisten precies hoe wij het moesten aanpakken. Na het openknippen van de octopus, zagen wij uiteraard duidelijk de ingewanden. Helaas konden wij niet precies onderscheiden wat wat was, wel waren voor ons de kieuwen meteen goed zichtbaar. Bij de inktvis is bijna alles glibberig en zacht, behalve de papegaaiensnavels en een inwendige schelp. De inwendige schelp was doorzichtig en makkelijk breekbaar, het was net plastic. De papegaaiensnavels bevonden zich onder de tentakels en vormden het mondje van de inktvis. 






Na het ontleden van de inktvis, begonnen wij een mossel te ontleden. Dit verliep iets minder soepel... Wij hadden geen idee wat wij moesten doen en aangezien de mossel een stuk kleiner was, viel er ook niet zoveel te ontleden. Nadat wij de schelp openende, was eigenlijk vrij wel alles al te zien. Een mossel heeft een soort gelige kleur en een zwart/bruin rondje in het midden. Het leek op een soort tongetje, maar wij dachten dat het zijn hartje was. De kleur zou dan te verklaren zijn door het bloed. 








donderdag 3 december 2015

Wormen practicum

Wormen, een fascinerend, maar vaak parasitair clubje..

Er bestaan vele verschillende wormen. Deze zijn niet onderverdeeld in rijken, maar in stammen. Je zou denken dat alle wormen behoren tot één soort, omdat ze allemaal op elkaar lijken. Dit is echter niet zo. Er bestaan namelijk zelfs wormen die in ons lichaam kunnen leven. 

WORMEN PRACTICUM:
In dit practicum vormde ik een groepje samen met Kim & Sanne. Met zijn drieën observeerden wij het verschil tussen een regenworm en een zee-pierworm. Wij probeerden te zoeken naar het verschil in uiterlijk, innerlijk en geslacht.
Het eerste wat ons opviel wat dat de regenworm erg actief was en de zeepier- al snel dood leek. Dit kwam natuurlijk doordat de zeepier zout nodig had en de regenworm nog wat vochtige aarde op zich had. Verder zagen wij qua uiterlijk een groot verschil. De zeepier had een dikkere kop, waarna zijn lichaam steeds smaller werd, tot aan zijn staart. Hij had een soort voelsprieten/haartjes die uit zijn rug kwamen. De regenworm hierin tegen had een helemaal gladde 'huid.' Ook was zijn lichaam qua dikte bijna helemaal gelijk. Hij kon zich voortbewegen door eerst zijn kop voorwaarts te trekken en vervolgens zijn hele lichaam.



Onder de microscoop was de huid van beide wormen duidelijk te zien. Beide hadden zij een hele gladde huid, alleen staken bij de zeepier de voelsprieten/ haartjes uit. Uit nieuwsgierigheid wilden wij de worm in tweeën hakken, maar uiteindelijk durfden wij dit niet. Doordat andere klasgenoten dit wel hebben gedaan konden wij toch zien wat uit de worm kwam. De worm blijf nog een behoorlijke tijd leven en uit zijn lichaam komt bloed of een soort pus.



Tot slot kon ik uit het practicum concluderen dat als je goed naar wormen kijkt en echt naar de verschillen zoekt, deze wel te vinden zijn. Qua uiterlijk viel ons dan ook meteen op dat de regenworm geen haren had en de zeepier wel. Verder kan ja qua innerlijk niet veel te weten komen als je geen achtergrond informatie hebt. Dit geld ook voor het geslacht. 

wat is de oorsprong van het leven op aarde?

Wat is de oorsprong van het leven op aarde?

Over de oorsprong van het leven zijn in de geschiedenis vele verschillende theorieën en hypotheses ontstaan. Toch is hedendaags dit vraagstuk nog niet opgelost. Sommigen geloven dat God het leven op aarde heeft geschapen, terwijl anderen meer zoeken naar een wetenschappelijke verklaring. 
Als voorbeeld benoem ik de gedachte van de Griekse filosofen; zij hadden een soort evolutietheorie. Zij geloofden dat bepaalde organismes ontstonden uit modder of rottende stoffen. 


Zelf heb ik nog nooit heel erg stilgestaan bij deze vraag. Nu ik er over nadenk, zou ik denken dat er wel eer wetenschappelijke theorie aan vast moet zitten. Ik denk dat het leven heel klein is begonnen en zich langzamerhand, met veel tijd, heeft kunnen ontwikkelen tot wat men nu kent. Het kan zijn begonnen bij een eencellige organismen die zich door middel van 'iets' hebben kunnen ontwikkelen tot een tweedelige organisme en onmiddellijk tot meercellige organismen. Hieruit is dan dus de mens ontstaan. 

Lang geleden was er sprake van de ijstijd. Dit wil zeggen dat nadat de meercellige organismen zijn ontstaan, zij zich langzamerhand moesten aanpassen. Niet alleen de meercellige organismen hebben zich moeten aanpassen, maar ook de eencellige-. Het verschil tussen deze twee is dat de eencellige organismen zichzelf kunnen voortplanten en dus niet afhankelijk zijn van een ander organismen. Een meercellig organisme hierin tegen is wel afhankelijk van een ander organisme. 
Zo zie je maar weer dat bacteriën en extremofielen al heel lang leven. Extremofielen zijn eigenlijk een soort bacterie die zich hebben aangepast aan een extreme omgeving, zoals de ruimte of de zure heetwaterbron. Doordat zij zich sneller kunnen voortplanten, evolueren zij ook sneller. 

Aangezien de aarde beetje bij beetje veranderd, denk ik ook dat wij als mens steeds verder zullen evalueren. Dit is nodig om te kunnen leven. Wij als organisme moeten ons kunnen aanpassen aan de evolutie van de aarde. De ontwikkeling zou misschien zo ver kunnen komen, dat wij als mens heterotroof worden. Dit houdt in dat wij dan niet meer afhankelijk zullen zijn van een ander organisme.